Ga naar hoofdinhoud

“Ik woon alleen in een seniorenwoning in Amsterdam-Noord en leef van een bijstandsuitkering. Eerder heb ik op een kantoor gewerkt. Ik heb een drogisterijdiploma en had een eigen zaak die over de kop is gegaan. Nu besteed ik mijn tijd aan mantelzorg. Eerst voor mijn moeder die ik tot haar dood heb verzorgd en nu al tien jaar voor mijn zus van 73 die vlakbij woont. Ik ga elke dag naar haar toe. Zij wil absoluut niet naar een verpleeghuis of ziekenhuis. Ik heb beloofd voor haar te zorgen tot haar einde. Eerst moet ik haar wegbrengen, zij moet eerst gaan.

Ik zie vreselijk op tegen de toekomst. Met de huisarts heb ik besproken dat het voor mij niet meer hoeft. Hij heeft me naar een psychiater gestuurd, daar ben ik maanden in therapie geweest. Elke week een gesprek maar als ik dan weer thuiskwam, viel de zwaarte als een loden last op me. De hulpverlening kan mijn eenzaamheid niet oplossen. Ook antidepressiva kunnen dat niet. We zijn gestopt met de gesprekken omdat ze nergens toe leiden. Ik sta met mijn rug tegen de muur. Ik voel me door de hulpverlening van het kastje naar de muur gestuurd en draai in een kringetje rond.

Mijn doodswens wordt niet serieus genomen. Ook niet door de weinige familie die ik heb. Mijn zoon die in België woont, zegt dat ik gewoon moet doorgaan en niet zo raar moet praten. We mogen veel zelf beslissen, zelfs of je een jongen of een meisje wilt zijn, en je mag stemmen als je boven de 18 bent. Waarom mag je niet beslissen over sterven? Je moet 150 jaar worden, liefst in je eigen huis. Afgelopen jaar heeft de hulpverlening tegen mijn wil en dank veel geld gekost, geef mij maar een spuitje.

Mensen met psychische problemen krijgen geen euthanasie. Na alle gesprekken vroeg ik ‘en wat nu?’ Ze willen mij niet de diagnose ‘uitbehandeld’ geven. Dat ík me uitbehandeld voel, telt niet. Ik heb levenslang, voel me opgesloten in mijn eigen leven. De hulpverlening hecht zo aan het leven, kwaliteit van leven doet er niet toe. Dat is onmenselijk, ik snap die gevoeligheid niet. Laat mij nou gewoon gaan. Ik word van de een naar de ander gestuurd, ben levensmoe en depressief door eenzaamheid, maar ik heb geen psychiatrische stoornis. Hiermee val ik tussen wal en schip.

Ik ben lid geworden van de coöperatie voor het middel. Tegelijkertijd zie ik er als een berg tegenop om het te gebruiken. Ik wil zekerheid dat ik ook echt doodga, dat ik wegval en niet meer wakker word. Ik wil niet gevonden worden en dat ik alsnog in een of andere kliniek terechtkom waar ik nooit meer uitkom. Ondanks die onzekerheid zie ik het middel toch als mijn laatste redmiddel om dit leven achter me te laten.”

Back To Top